Het invorderingspercentage voor alle rijksbelastingen wordt per 1 januari 2026 aangepast naar 4,25% (2025: 4%). Dit betreft een gefixeerd percentage, waarbij geen koppeling met de ECB-rente wordt ingevoerd (wat wel het geval is voor belastingrente). Voor het hoge tarief van de belastingrente (vennootschapsbelasting, de bronbelasting, de minimumbelasting, de solidariteitsbijdrage en het winstaandeel) wordt voorgesteld om het opslagpercentage dat bovenop de ECB-rente komt, niet te verlagen. Overigens hoeft dit niet te betekenen dat het belastingrentetarief voor 2026 niet wordt gewijzigd. Dit is immers afhankelijk van de laatste ECB-rente die is vastgesteld vóór 1 november 2025. Op dit moment worden gerechtelijke procedures gevoerd over de (Europeesrechtelijke) houdbaarheid van de belastingrentepercentages.
In een apart wetsvoorstel wordt voorgesteld om de huidige vliegbelasting te differentiëren per 1 januari 2027. De vliegbelasting van thans € 29,40, wordt hoger voor vluchten met een langere afstand. In het voorstel zijn er drie verschillende tarieven van € 29,40, € 47,24 en € 70,86. Welk tarief van toepassing is, wordt met name bepaald door de afstand van de vlucht. De eindbestemming van de passagier is hierbij bepalend. Passagiers die alleen overstappen op Nederlandse luchthavens zijn uitgezonderd. In een bijlage is opgenomen welke landen en gebieden onder welk tarief vallen. Er is geen differentiatie op basis van reisklasse of een aparte belasting voor veelvliegers. Het gevolg van de differentiatie is dat voor vluchten met een langere afstand de ticketprijzen omhoog zullen gaan.
Het kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend voor de uitvoering van het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) in Nederland, een EU-maatregel tegen zogenaamde koolstoflekkage. Koolstoflekkage treedt op wanneer bedrijven productie van goederen van de EU verplaatsen naar landen buiten de EU met als gevolg dat de totale wereldwijde uitstoot niet daalt, maar zich slechts verplaatst of zelfs toeneemt. CBAM is gebaseerd op een Europese verordening uit 2023. Ter uitvoering hiervan wordt nu een aantal zaken in nationale wetgeving geregeld door de Wet Milieubeheer aan te passen.
Het wetsvoorstel regelt dat de Minister van Financiën wordt belast met de verkoop en terugkoop van CBAM-certificaten. Daarnaast bevat het voorstel verboden om in strijd te handelen met een aantal bepalingen van de Europese verordening, inclusief bijbehorende boetebepalingen. De NeA (Nederlandse emissieautoriteit) krijgt indien het voorstel wordt aangenomen de bevoegdheid om op naleving toe te zien en kan handhavend optreden door een last onder dwangsom of boete op te leggen. Daarnaast regelt het voorstel informatie-uitwisseling tussen de betrokken bestuursorganen en autoriteiten waaronder het Ministerie van Financiën, de NeA en de Douane. Rechtbank Den Haag is aangewezen als instantie van beroep bij eventuele boetebesluiten.
In het Belastingplan wordt een aantal aanpassingen voorgesteld ten aanzien van de motorrijtuigenbelasting en de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (BPM). Het gaat om de volgende maatregelen:
Voor elektrische motoren en ‘bijzondere personenauto’s’ (zoals campers en rolstoelvervoer) gaan, net als voor reguliere elektrische personenauto’s, vaste BPM-bedragen gelden. Voor elektrische bijzondere personenauto's bedraagt dit € 667, voor elektrische motoren € 200. Dit voorstel vormt de wettelijke vastlegging van een goedkeuring die geldt vanaf 1 januari 2025.
De verschuldigde BPM is afhankelijk van de CO2-uitstoot. Om de invloed van lagere CO2-uitstoot te compenseren worden de tarieven verhoogd en de schijfgrenzen verlaagd. Per saldo leidt dit ertoe dat de geraamde opbrengst gelijk blijft.
Voor elektrische personenauto’s geldt, ter compensatie van het hogere gewicht, een korting op de verschuldigde motorrijtuigenbelasting. Per 1 januari 2025 is deze korting verlaagd van 100% naar 75%. Voor de jaren 2026 tot en met 2028 wordt een korting voorgesteld van 30%, voor 2029 van 25%.
Een tweetal bijzondere ‘kwarttarief-regelingen’ in de motorrijtuigenbelasting (voor werktuigen en kermis- en circusvoertuigen) en een teruggaafregeling voor vrachtauto’s wordt, mede vanwege het geringe gebruik en de complexiteit, afgeschaft.
Per 31 december 2025 wordt het fiscaal inzagerecht aangepast. Onder het huidige recht kan slechts inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken worden verleend vanaf de bezwaarfase. De wijziging houdt in dat belastingplichtigen (of inhoudingsplichtigen) recht krijgen op inzage in het fiscale dossier via een digitaal portaal op het moment dat de inspecteur een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking afgeeft. Het gaat hierbij om stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van de inspecteur of van belang kunnen zijn voor de beslechting van eventuele (toekomstige) geschilpunten.
Hoewel de Wet stroomlijning fiscaal inzagerecht op 31 december 2025 wordt ingevoerd, is vanwege het onder meer ontbreken van de benodigde ICT-infrastructuur bij de Belastingdienst en de Douane gekozen voor een gefaseerde inwerkingtreding per belastingmiddel, te beginnen met de inkomstenbelasting. Voor de overgangsperiode geldt een tijdelijke facultatieve regeling. Deze regeling houdt in dat de inspecteur beperkt inzage kan verlenen in de op de zaak betrekking hebbende stukken.
De Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer treedt op 1 januari 2026 in werking. Deze wet geeft burgers het recht om elektronisch berichten aan een bestuursorgaan te zenden op een door het bestuursorgaan bepaalde wijze. De voorgestelde maatregel voorziet in een tijdelijke uitzondering van de verplichting om aan deze wetgeving te voldoen voor de Belastingdienst en Douane.
Ten aanzien van de afvalstoffenbelasting worden de volgende maatregelen voorgesteld:
In de energiebelasting geldt een aantal vrijstellingen voor specifieke sectoren. Deze vrijstellingen zijn gekoppeld aan SBI-codes. Per 6 september 2025 zijn alle SBI-codes herzien en vervangen. Deze aanpassing wordt nu ook doorgevoerd in de energiebelastingwetgeving. Een reden te meer om de nieuwe SBI-code(s) van uw onderneming te controleren.
Het kabinet stelt voor om de zuiveluitzondering in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken aan te passen. De huidige zuiveluitzondering laat ruimte om de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken te omzeilen. Door een klein beetje zuivel toe te voegen aan een drank is deze vrijgesteld van deze verbruiksbelasting. De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat vruchten- en groentesappen met een vleugje zuivel, frisdranken met een vleugje zuivel, gezoete of gearomatiseerde zuiveldranken en dranken waaraan geurstoffen of smaakstoffen zijn toegevoegd en sojadranken met een bepaald suiker- of verzadigd vetgehalte belast worden met verbruiksbelasting. Magere, halfvolle, volle melk en karnemelk die geen gezoete en aromatische dranken zijn en waaraan geen geur- of smaakstoffen zijn toegevoegd, vallen niet onder de belasting. Hetzelfde geldt voor sojadranken met een suikergehalte van niet meer dan 5,0 gewichtspercenten en een verzadigd vetgehalte van niet meer dan 1,1 gewichtspercenten. Ook volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding en dranken voor medisch gebruik zijn niet belast. De verbruiksbelasting bedraagt € 26,13 per hectoliter.
Voor ondernemers betekent dit dat zij aangifte moeten doen van alcoholvrije dranken die niet langer onder de zuiveluitzondering vallen. Ook hebben zij een vergunning voor een inrichting nodig. Veel ondernemers zullen al bekend zijn met het aangifteproces, omdat zij ook vruchten- en groentesappen en/of frisdranken zonder zuivel produceren. Het aantal nieuwe belastingplichtigen is naar verwachting beperkt. Belastingplichtigen hebben een jaar de tijd om hun processen aan te passen, aangezien de wijziging op 1 januari 2027 van kracht wordt.
In de belasting op leidingwater is een zogenoemd ‘heffingsplafond’ opgenomen. Dit betekent dat deze belasting enkel verschuldigd is over de eerste 300 m3 per aansluiting per jaar. Voor 2026 wordt het heffingsplafond verhoogd naar 50.000 m3, waarna dit heffingsplafond in 2027 volledig wordt afgeschaft. Op basis van het huidige tarief betekent dit bij afname van 50.000 m3 in 2026 een financieel nadeel van ruim € 21.000.
Verder wordt in het kader van de belasting op leidingwater de belastingplicht uitgebreid door afschaffing van de ‘1.000-klantenregeling’. Dit betekent dat ook waterleveranciers met minder dan 1.000 klanten belastingplichtig worden. Voor kleine collectieve drinkwatervoorzieningen wordt een vrijstelling geïntroduceerd. De grondslag van heffing wordt beperkt tot levering van ‘water van drinkwaterkwaliteit’. Dit betekent dat de levering van ‘ander water’ niet langer is belast.
Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) kennen als bijzondere gemeenten van Nederland een eigen fiscaal stelsel. Met de koopkrachtmaatregel wordt in de inkomstenbelasting een aantal tarieven aangepast per 1 januari 2026. Zo wordt het eerste schrijftarief verlaagd en het tweede schijftarief verhoogd.
Wilt u weten wat deze plannen concreet voor uw situatie betekenen? Neem dan contact op met uw BDO-adviseur.