Prinsjesdag 2025: dit betekent het voor werkgevers en werknemers

Artikel

Updated: 

Verduidelijking fietsregeling

Als een werkgever een fiets ter beschikking stelt die ook voor privédoeleinden mag worden gebruikt, dient bij de werknemer een bijtelling van 7% van de waarde van de fiets in aanmerking te worden genomen. Die bijtelling is op grond van de wet in ieder geval van toepassing als de fiets ook voor werk-werkverkeer mag worden gebruikt. Omdat deze regeling in de praktijk in sommige gevallen tot onwenselijke gevolgen en onduidelijkheid blijkt te leiden, wordt voorgesteld om die regeling aan te passen. Die gevolgen doen zich met name voor bij zogenoemde deelfietsen.

Het kabinet stelt voor om de genoemde bijtellingsregeling aan te passen door expliciet te regelen dat als (deel)fietsen niet of slechts incidenteel (niet meer dan bijkomstig) bij het woon- of verblijfadres van de werknemer worden gestald een bijtelling van nihil geldt. Dit betekent dat over het gebruik van deze fietsen geen loon- en inkomstenbelasting verschuldigd is. 

  • Let op: de regeling heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020.

Pseudo-eindheffing fossiele auto’s

Het kabinet versnelt de ingroei van elektrische auto’s door per 2027 de zakelijke leasemarkt te normeren. Het streven is dat alle personenauto’s die vanaf 2027 door een werkgever voor het eerst ter beschikking worden gesteld aan een werknemer voor privégebruik (inclusief woon-werk) volledig emissievrij zijn. 

Als een werkgever vanaf 1 januari 2027 voor het eerst een niet-emissievrije (lees: fossiele) auto ter beschikking stelt aan een werknemer, is de werkgever een pseudo-eindheffing in de loonbelasting verschuldigd.

  • Let op: hierbij geldt datwoon-werkverkeer als privé wordt aangemerkt! Hiermee wijkt de eindheffing af van de heffing bij de werknemer in de loonstrook. Voor de bijtelling bij de werknemer kwalificeren de kilometers voor woon-werkverkeer immers voor de loonbelasting als zakelijk. 

Het voorgestelde tarief van de pseudo-eindheffing bedraagt 12% over de waarde van de fossiele personenauto:

  • Voor personenauto’s t/m 25 jaar wordt uitgegaan van de cataloguswaarde;
  • Voor personenauto’s ouder dan 25 jaar wordt uitgegaan van de waarde in het economische verkeer. 

Het wetsvoorstel voorziet in een overgangstermijn. De pseudo-eindheffing is vanaf 1 januari 2027 verschuldigd voor fossiele personenauto’s die vanaf dat moment voor het eerst voor privédoeleinden (dus inclusief woon-werk) door de werkgever ter beschikking worden gesteld. Als een werkgever vóór 2027 een personenauto ter beschikking heeft gesteld aan een werknemer, geldt een overgangstermijn tot 17 september 2030. Vanaf 17 september 2030 geldt de pseudo-eindheffing voor alle fossiele personenauto’s die voor privédoeleinden (inclusief woon-werk) ter beschikking worden gesteld.

Zoals iedere pseudo-eindheffing dient de werkgever deze te betalen; de lasten mogen niet worden doorberekend aan de werknemer.

Regeling Vervroegde Uittreding (RVU)

Om regelingen voor vervroegde uittredingen (RVU’s) te ontmoedigen, geldt in beginsel een pseudo-eindheffing van 52% voor de werkgever. Dit betekent dat als een werkgever een werknemer een RVU aanbiedt, de werkgever over deze RVU-uitkeringen 52% pseudo-eindheffing is verschuldigd. De pseudo-eindheffing komt bovenop de reguliere belastingheffing bij de werknemer.

In 2021 is de tijdelijke RVU-drempelvrijstelling geïntroduceerd. Deze vrijstelling houdt in dat als een werknemer maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd stopt, de werkgever tot een bedrag gelijk aan de AOW-uitkering geen pseudo-eindheffing hoeft te betalen over de uitkering die wordt betaald aan deze werknemer.

Het kabinet stelt voor om de drempelvrijstelling te continueren. Ook wordt voorgesteld om het drempelbedrag van de AOW-uitkering met ingang van 2026 te verhogen met € 300 bruto per maand. Daarnaast wordt voorgesteld het tarief van de pseudo-eindheffing voor een RVU boven de RVU-drempelvrijstelling stapsgewijs te verhogen: 57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% in 2028.

Versobering ETK-regeling

Voor inhoudingsplichtigen bestaat de mogelijkheid om werknemers de extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten) gericht vrijgesteld te vergoeden. Voor de onbelaste vergoeding van deze extraterritoriale kosten (ETK) zijn er twee regelingen: een forfaitaire regeling (de expatregeling) en een regeling op basis van de werkelijke extraterritoriale kosten (ETK-regeling). Er wordt voorgesteld om de toepassing van de ETK-regeling te beperken ten aanzien van de extra kosten van levensonderhoud én de vergoeding van extra gesprekkosten met het herkomstland. 

Lucratief belang

Met name binnen de private-equitypraktijk en in het kader van managementparticipatieregelingen is het mogelijk dat (fonds)managers als onderdeel van hun beloningsstructuur vermogensbestanddelen (aandelen, vorderingen of andere vermogensrechten) ontvangen waarmee zij hoge rendementen kunnen behalen. In dat geval is veelal sprake van een zogeheten lucratief belang. Voordelen uit een lucratief belang worden in beginsel belast in box 1 tegen maximaal 49,5%.

Het is mogelijk dat een belastingplichtige het belang houdt via een vennootschap; in dat geval is sprake van een middellijk lucratief belang.

Maatregel 1
Voor de huidige lucratiefbelangregeling is geregeld dat als de belastingplichtige daarvoor kiest, de in een kalenderjaar genoten voordelen uit een middellijk gehouden lucratief belang, niet in box 1 worden belast (tegen 49,5%), maar in box 2 (met een maximum van thans 31%). Hiertoe is vereist dat de belastingplichtige minimaal 5% van de aandelen of andere rechten bezit in de vennootschap die het lucratief belang houdt. Daarnaast geldt als voorwaarde dat de voordelen via een vennootschap worden gehouden en in dat kalenderjaar tot een bedrag van ten minste 95% van die voordelen inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten dat een weerspiegeling is van die voordelen. Dit is de zogeheten aanmerkelijkbelangvariant.

De wetgever is tegemoetgekomen aan de wens vanuit de politiek om de aanmerkelijkbelangvariant zwaarder te belasten in box 2. In het wetsvoorstel wordt de belastingdruk op de betreffende voordelen uit een middellijk gehouden lucratief belang via een grondslagverbredende multiplier in box 2 verhoogd tot maximaal 36%. Met het tarief van 36% wordt aangesloten bij het tarief in box 3.

Maatregel 2
Een tweede maatregel betreft een maatregel om onwenselijke structuren tegen te gaan. De voorgestelde regeling zorgt ervoor dat het voordeel dat ontstaat bij de sfeerovergang van box 3 naar box 2 in elk geval alsnog wordt belast in box 1 als inkomen uit lucratief belang waarop de dooruitdelingsverplichting van 95% niet van toepassing is op het moment van realisatie van de voordelen. Hiermee wordt onduidelijkheid voorkomen over de heffing ten aanzien van de voordelen uit lucratief belang in dergelijke situaties.

Zorgpremies & bijtelling privégebruik auto

Verhogen tarief 1e en 2e schijf in de IB (compensatie zorgpremies)
Met deze maatregel worden de tarieven in de 1e en 2e schijf verhoogd met 0,05%-punt ter dekking van de compensatie zorgpremies. De compensatie zorgpremies vloeit voort uit de voorjaarsnota 2025.

Enkele technische verbeteringen inzake de bijtelling privégebruik auto
Op grond van twee wettelijke horizonbepalingen vervalt per 1 januari 2026 de verlaagde bijtelling voor privégebruik van ter beschikking staande of gestelde zuinige, zeer zuinige en nulemissieauto’s.

Pensioen

Enkele technische fiscale knelpunten Wet toekomst pensioenen (Wtp)
De Wtp is per 1 juli 2023 in werking getreden. Als gevolg hiervan moeten alle bestaande pensioenregelingen aangepast worden vóór 1 januari 2028. Hierbij worden in het algemeen de al opgebouwde pensioenen ingebracht in de nieuwe pensioenregeling. Dit noemt men ‘invaren’. 

In de praktijk blijkt dat er toch enkele fiscale knelpunten zijn. Dit is het geval in drie situaties. Bij besluit was hier al een tegemoetkoming voor gegeven, maar dit wordt nu omgezet in wetgeving met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025.

Ingegane overbruggingspensioenen en ingegane prepensioenen 
Het omzetten vanwege invaren van een ingegaan prepensioen of een ingegaan overbruggingspensioen kan leiden tot andere uitkomsten in de hoogte van de pensioenuitkeringen dan waarmee is gerekend bij het laten ingaan van het prepensioen of overbruggingspensioen. Dit kan leiden tot onverwachte en onwenselijke uitkomsten voor werknemers met een op het moment van invaren ingegaan prepensioen of overbruggingspensioen. Voorgesteld wordt om dit aan te passen zodat het geen negatieve gevolgen heeft voor de betreffende werknemers.

Ingegane of - voor overgang naar de Wtp ontstane – wezenpensioenen
Een wezenpensioen kan worden verzekerd voor een kind, zodat bij het overlijden van de werknemer een wezenpensioen wordt uitgekeerd. Voor het wezenpensioen geldt dat dit vóór de inwerkingtreding van de Wtp tot uiterlijk de 30-jarige leeftijd van het kind kon worden uitgekeerd. Met de Wtp is dit aangepast naar 25 jaar. Echter, het overgangsrecht is niet helemaal goed vormgegeven, waardoor ingegane of voor overgang naar de Wtp ontstane wezenpensioenen bij invaren niet worden gerespecteerd. 

Ingegaan nabestaandenoverbruggingspensioen
Een nabestaandenoverbruggingspensioen is een aanvulling op het partnerpensioen of het wezenpensioen in verband met het mogelijk ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Bij een nabestaandenoverbruggingspensioenen kan een vergelijkbare problematiek ontstaan bij invaren. Daarom wordt het overgangsrecht ook hierop aangepast.

Contact

Wilt u weten wat deze plannen concreet voor uw situatie betekenen? Neem dan contact op met uw BDO-adviseur.