Het aangaan van een huwelijk zonder het maken van huwelijkse voorwaarden, resulteert in een wettelijke gemeenschap van goederen. Bij het einde van een huwelijk geldt dat beide echtgenoten een gelijk aandeel (50%) hebben in de onverdeelde huwelijksgemeenschap. Als echtgenoten huwelijkse voorwaarden opstellen, kunnen zij afspreken dat zij bij het einde van het huwelijk een andere gerechtigdheid in de huwelijksgemeenschap hebben, bijvoorbeeld 90% voor de ene echtgenoot en 10% voor de andere echtgenoot. Komt dan de ‘minstvermogende’ echtgenoot als eerste te overlijden, dan is diens nalatenschap gering in omvang. De Hoge Raad heeft beslist dat dit onder de huidige wetgeving niet tot heffing van schenkbelasting leidt en dat alleen in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van belastbaarheid met erfbelasting. Door het opstellen of wijzigen van huwelijkse voorwaarden in het zicht van overlijden, konden echtgenoten dus bewerkstelligen dat de nalatenschap van de vermoedelijk eerst stervende werd uitgehold. Dit wil het kabinet tegengaan.
Vanaf 1 januari 2026 wordt een ongelijke gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap (anders dan 50%/50%) bij ontbinding belast met schenk- of erfbelasting. Als de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden door overlijden van een van de partners, wordt hetgeen meer wordt verkregen dan de helft belast met erfbelasting. Als de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden door echtscheiding, wordt hetgeen meer wordt verkregen dan de helft belast met schenkbelasting. Deze regeling gaat ook gelden voor echtgenoten die in hun huwelijkse voorwaarden een finaal verrekenbeding van het vermogen hebben opgenomen en waarbij het vermogen anders dan 50%/50% wordt verrekend. Het deel dat een echtgenoot meer krijgt dan bij een gelijke verrekening, wordt aangemerkt als een fictieve verkrijging waarover schenk- of erfbelasting is verschuldigd. Verder geldt de regeling niet alleen voor echtgenoten, maar ook voor geregistreerde partners en ongehuwde samenwoners die kwalificeren als elkaars fiscale partner voor de Successiewet 1956.
Er is eerbiedigende werking voor alle bestaande huwelijkse voorwaarden en notariële samenlevingsovereenkomsten die zijn aangegaan vóór 16 september 2025, 16:00 uur. Aanpassen van de huwelijkse voorwaarden of de notariële samenlevingsovereenkomst op het punt van de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap of het te verrekenen vermogen ná dit tijdstip leidt tot vervallen van het overgangsrecht. Dit geldt niet als de huwelijkse voorwaarden of samenlevingsovereenkomst na het voornoemde tijdstip op andere onderdelen worden gewijzigd.
De aangiftetermijn erfbelasting wordt verlengd van acht naar twintig maanden na het overlijden. Daarmee samenhangend wordt ook het ingangstijdstip van belastingrente erfbelasting verlaat. De termijn van acht maanden die nu geldt, is voor burgers vaak te kort om juist en volledig aangifte erfbelasting te kunnen doen. Als na die acht maanden aangifte erfbelasting wordt gedaan, is belastingrente verschuldigd, ook als sprake is van verleend uitstel. Dit geeft onbegrip bij burgers en leidt tot bezwaren tegen de belastingrentebeschikking. De verlenging van de aangiftetermijn moet dit oplossen. De voorgestelde nieuwe termijn vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belastingaanslagen erfbelasting ter zake van overlijdens die op of na 1 januari 2026 plaatsvinden.
Schenkingen die de erflater heeft gedaan binnen 180 dagen voorafgaand aan zijn of haar overlijden, worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Dat betekent dat over de schenking schenkbelasting is verschuldigd en over de erfrechtelijke verkrijging ook nog eens erfbelasting. De schenkbelasting mag wel verrekend worden met de erfbelasting, om dubbele heffing te voorkomen. Voorgesteld wordt om deze bepaling zodanig aan te passen, dat alleen erfbelasting is verschuldigd; een aangifte schenkbelasting is dan niet meer nodig. De voorgestelde wijziging gaat in per 1 januari 2026.
Als kinderen van hun ouders een schenking of erfenis krijgen, geldt het lage tarief voor de schenk- of erfbelasting (2025: 10% over een belaste verkrijging tot ten hoogste € 154.197 en 20% over het meerdere) en een hogere vrijstelling (2025: € 6.713 voor de schenkbelasting en € 25.490 voor de erfbelasting) dan bij een verkrijging door een derde. De Successiewet gaat daarbij uit van het juridische kindbegrip, zoals dat is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Voorgesteld wordt om biologische kinderen die niet in familierechtelijke betrekking tot hun biologische ouder staan voor de toepassing van de schenk- en erfbelasting gelijk te stellen met kinderen die wel in een (civieljuridisch) familierechtelijke betrekking staan tot de schenker of erflater (hun ouder). Denk bijvoorbeeld aan een kind dat voor adoptie is afgestaan, maar waarvan de biologische ouder toch vermogen schenkt of nalaat aan het kind. Deze kinderen moeten de uitslag van een genetische test oftewel een DNA-test overleggen waaruit het biologische ouderschap blijkt.
De gelijkstelling geldt zowel voor de tarieven en vrijstellingen, maar werkt daardoor ook door naar antimisbruikbepalingen waarin het begrip ‘kind’ wordt gebruikt.
Wilt u weten wat deze plannen concreet voor uw situatie betekenen? Neem dan contact op met uw BDO-adviseur.