In het kader van lastenverlichting is gekozen voor een aanpassing van de tarieven, wat zichtbaarder is voor belastingplichtigen dan wijzigingen in de heffingskortingen. Er wordt een belastingschijf toegevoegd.
Algemene heffingskorting
De algemene heffingskorting in 2026 wordt maximaal € 3.115 (2025: € 3.068).
Arbeidskorting
De arbeidskorting in 2026 wordt maximaal € 5.712 (2025 € 5.599).
Tarieven inkomstenbelasting 2026 (Tussen haakjes de tarieven van 2025)
Het kabinet indexeert wegens budgettaire redenen de schijfgrenzen maar beperkt.
Belastingplichtigen geboren vanaf 1 januari 1946
Bij een belastbaar inkomen uit werk enwoning van meer dan | maar niet meer dan | Tarief onder AOW-leeftijd | Tarief boven AOW-leeftijd |
- | € 38.883 (€ 38.441) | 35,70% (35,82%) | 17,80% (17,92%) |
€ 38.883 (€ 38.441) | € 79.137 (€ 76.817) | 37,56% (37,48%) | 37,56% (37,48%) |
€ 79.137 (€ 76.817) | 49,50% (49,50%) | 49,50% (49,50%) |
Belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1946
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan | maar niet meer dan | maar niet meer dan |
- | € 41.123 (€ 40.502) | 17,80% (17,92%) |
€ 41.123 (€ 40.502) | € 79.137 (€ 76.817) | 37,56% (37,48%) |
€ 79.137 (€ 76.817) |
| 49,50% (49,50%) |
Samentelbepaling maximale investeringsbedrag energie-investeringsaftrek (EIA)
De energie-investeringsaftrek (EIA) biedt ondernemers in de inkomstenbelasting en belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting een eenmalige aftrek op hun winst van 40% van het investeringsbedrag. Hiervoor geldt een maximum van € 151 mln. aan energie-investeringen per ondernemer/belastingplichtige. Er doen zich gevallen voor, waarin een ondernemer/belastingplichtige energie-investeringen doet in zowel de eigen onderneming als in een onderneming die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband. In die gevallen kan de EIA worden toegepast over meer dan € 151 mln. aan energie-investeringen. Dat is niet de bedoeling. Daarom wordt voor het maximumbedrag van € 151 mln. een samentelbepaling ingevoerd. Vanaf 2026 worden energie-investeringen in de eigen onderneming én binnen samenwerkingsverbanden samengeteld, waardoor eerder het maximumbedrag wordt bereikt.
Zelfstandigenaftrek
De zelfstandigenaftrek wordt in 2026 € 1.200 (2025: € 2.470).
Geen wijziging tarief box 3
Het tarief in box 3 blijft 36%.
Verhogen opbrengst
De Wet werkelijk rendement box 3 zal niet vóór 2028 kunnen worden ingevoerd wat tot gevolg heeft dat de belastingopbrengst lager uit zal vallen dan het kabinet wenselijk vindt. Om dat gat te beperken, zijn twee maatregelen opgenomen:
Aanpassing leegwaarderatio
Er is in box 3 sprake van een technische wijziging voor de waardering van binnen gelieerde verhoudingen verhuurde woningen. Deze wijziging is ingegeven vanuit een arrest uit 2015. Dat arrest zegt dat als de werkelijke waarde van een verhuurde woning meer dan 10% afwijkt van de waarderingsregels zoals die uit de wet blijken, mag worden uitgegaan van die lagere waarde. Het kabinet is voornemens om de rechtsregel uit dit arrest over te nemen in een nog te nemen besluit, maar is van mening dat deze rechtsregel niet van toepassing zou moeten zijn voor woningen die binnen gelieerde verhoudingen worden verhuurd tegen een onzakelijk lage huurprijs. Deze maatregel geldt overigens ook voor de Ssuccessiewet (schenk- en erfbelasting).
Dichten gat werkelijk rendement
Afgelopen zomer is ophef ontstaan over een vermeend lek in de Wet tegenbewijsregeling box 3. Gesteld werd dat elke Nederlander door het kopen van obligaties op de beurs zijn werkelijk rendement effectief tot nihil zou kunnen verlagen. Dit lek zou ontstaan doordat de obligaties worden gekocht met meegekochte rente, maar vervolgens aan het einde van het jaar zonder die meegekochte rente worden gewaardeerd. Op deze manier zou een papieren verlies ontstaan ter grootte van de ‘meegekochte’ rente. Dit verlies zou in mindering mogen worden gebracht op het werkelijk rendement. Dit ‘lek’ zal worden gerepareerd met ingang van 25 augustus 2025 doordat bij de waardering van de betreffende obligaties wél rekening moet worden gehouden met de tot dat moment aangegroeide rente.
Vrijstelling groene beleggingen
Ook het laatste puntje ten aanzien van box 3 is een reparatie: de bedoeling was dat de vrijstelling voor groene beleggingen per 1 januari 2027 zou komen te vervallen. Dat blijkt echter niet uitvoerbaar zodat nu wordt voorgesteld om de vrijstelling per 1 januari vast te stellen op € 200 per persoon waar de vrijstelling voor 2025 € 56.625 bedraagt.
Tarief vennootschapsbelasting ongewijzigd
De tarieven voor de vennootschapsbelasting wijzigen niet en zijn in 2026:
Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan maar niet meer dan bedraagt het vennootschapsbelastingpercentage | maar niet meer dan | bedraagt het vennootschapsbelastingpercentage |
- | € 200.000 | 19% |
€ 200.000 |
| 25,8% |
De innovatiebox verlaagt het effectieve tarief in de vennootschapsbelasting op bepaalde kwalificerende voordelen van 25,8% naar 9%.
Tijdelijk overgangsrecht fonds voor gemene rekening
Een fonds wordt in de praktijk gebruikt om samen met een aantal (rechts)personen collectief te beleggen. Zo’n fonds is zelfstandig belastingplichtig voor (onder meer) de vennootschapsbelasting indien het valt onder de wettelijke definitie van ‘fonds voor gemene rekening’ (fgr). Valt het fonds niet onder die wettelijke definitie, dan is het fonds in de regel niet zelfstandig belastingplichtig (fiscaal transparant) en vindt belastingheffing plaats bij de achterliggende participanten.
Per 1 januari 2025 is de definitie van het fgr aangepast. Sommige fondsen zouden daardoor met ingang van 2025 (ongewenst) zelfstandig belastingplichtig worden. Zelfstandige belastingplicht werd vermeden indien de fondsvoorwaarden vóór 1 januari 2025 zodanig waren aangepast dat het fonds vanaf 2025 niet zou vallen onder de nieuwe fgr-definitie door een zogenoemd inkoopfonds te worden. Op grond van een overgangsregeling kregen fondsen onder voorwaarden heel 2025 de tijd om die aanpassing door te voeren.
Ondanks deze overgangsregeling constateerde het demissionaire kabinet dat de nieuwe fgr-definitie in de praktijk tot knelpunten leidt. Daarom werkt het kabinet aan een nieuwe definitie voor fgr’s. Door die nieuwe definitie kwalificeren minder fondsen als fgr en blijven zij dus fiscaal transparant (niet- belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting). Die nieuwe definitie gaat echter pas op zijn vroegst in op 1 januari 2027. Dit kan ertoe leiden dat fondsen in de tussenliggende jaren 2025 en 2026 zelfstandig belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting. Het demissionaire kabinet doet daarom een voorstel voor een aanvullende overgangsmaatregel, zodat bepaalde fgr’s ook gedurende deze periode fiscaal transparant blijven. Wel moeten de participanten in het fonds uiterlijk op 28 februari 2026 met die keuze instemmen. Deze nieuwe overgangsregeling vervalt op 1 januari 2028, zodat een extra jaartje vertraging alvast is ingecalculeerd.
Aanpassing minimumkapitaalregel in de vennootschapsbelasting
De minimumkapitaalregel is een specifieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting voor banken en verzekeraars die is ingevoerd per 1 januari 2020. Het kabinet stelt nu een technische aanpassing voor in deze regeling die verband houdt met geldleningen die zijn verkregen van natuurlijk personen met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2026.
Tweede Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024
Wijzigingen worden voorgesteld om de Minimumbelasting weer in lijn te brengen met de OESO Pijler 2-richtlijnen, zoals uitgebracht tot en met januari 2025. Deze aanpassing is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de Minimumbelasting een kwalificerende belasting blijft voor Pijler 2 doeleinden. Een deel van de maatregelen heeft terugwerkende kracht, omdat deze niet bezwaarlijk zijn voor belastingplichtigen.
De voorgestelde wijzigingen zien onder meer op belastinglatenties uit jaren voorafgaand aan de periode dat de Pijler 2-regels van toepassing zijn op een groep. Ook worden verduidelijkingen aangebracht voor situaties waarbij voor Pijler 2-doeleinden andere boekwaarden worden gehanteerd dan in de financiële verslaggeving. De tijdelijke kwalificerendlandenrapportveiligehavenregel wordt aangepast voor situaties met bepaalde hybride groepstransacties. Verder wordt een algemene maatregel van bestuur aangekondigd die nadere regels moet geven voor situaties waarin de financiële verslaggeving belastinglatenties op geaggregeerde basis worden gerapporteerd.
EU-richtlijn gegevensuitwisseling bijheffing-informatieaangifte (DAC9)
Naast wijzigingen in de Minimumbelasting zelf wordt ook voorgesteld om per 1 januari 2026 de Richtlijn gegevensuitwisseling bijheffing-informatieaangifte (DAC9) te implementeren. De regels die hieruit voortvloeien maken het eenvoudiger om te voldoen aan de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de Pijler 2-richtlijn. Bedrijven kunnen de Pijler 2 bijheffing-informatieaangifte centraal en op gestandaardiseerde wijze indienen binnen de EU.
Afschaffing verlaagd tarief op logies; behoud verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport
Het verlaagde tarief op logies binnen het vakantiebestedingsbedrijf wordt afgeschaft. Dit betekent dat per 1 januari 2026 het algemene btw-tarief van 21% van toepassing is op de verhuur van hotelkamers en gemeubileerde vakantiewoningen of stacaravans. Op vooruitbetalingen in 2025 die betrekking hebben op logies die op of na 1 januari 2026 plaatsvinden, is het algemene btw-tarief van 21% al van toepassing. De afschaffing van het verlaagde tarief geldt niet voor het gelegenheid geven tot kamperen. Het gaat hierbij om de kortdurende verhuur van percelen op kampeerterreinen en in caravanparken waarbij huurders zelf hun eigen onderkomen – zoals een tent, caravan of camper – plaatsen.
Zoals verwacht heeft het kabinet ook besloten om het verlaagde btw-tarief van 9% te behouden voor cultuur, media en sport. Dit betekent dat het btw-tarief op diensten, zoals de toegang tot musea, podiumkunsten, sportwedstrijden en het leveren van kunst en boeken, niet wordt verhoogd naar het algemene tarief van 21%, zoals in het Belastingplan 2025 eerder wel was aangekondigd. Deze beslissing is genomen na brede maatschappelijke en politieke kritiek op het wetsvoorstel. Om het behoud van het verlaagde tarief te kunnen financieren, wordt de jaarlijkse inflatiecorrectie voor bepaalde bedragen in de inkomstenbelasting en loonbelasting beperkt toegepast. Dit heeft tot gevolg dat de lasten voor burgers stijgen. Hier staat echter tegenover dat de prijzen van onder meer sportabonnementen, boeken en concerten niet stijgen als gevolg van een hogere btw.
Wilt u weten wat deze plannen concreet voor uw situatie betekenen? Neem dan contact op met uw BDO-adviseur.